Van EPC tot BENG: Bepaling energielabels uitgelegd.
Sinds 2021 is er op het moment van oplevering van nieuwe woningen een energielabel vereist. Sterker nog, deze wordt al opgesteld tijdens het ontwerpproces. Volgens het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL), vroeger bekend als het Bouwbesluit, krijgt een eengezinswoning minimaal een A+++ label, maar nu krijg ik ineens een A++ label. Hoe kan dit?
Om dit te begrijpen, moeten we eerst terug naar het begin: de EPC.
Vóór de ingang van de ‘nieuwe’ methodiek voor het bepalen van de energieprestatie van gebouwen sprak men bij een vergunningsaanvraag over een Energieprestatie Coëfficiënt (EPC) berekening. Dit is de voorloper van de nu gebruikte Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG) methodiek. Simpel gezegd wordt er hier voor een woning of gebouw het totale energieverbruik berekend. De EPC was een theoretisch berekende waarde op basis van een genormaliseerde berekening. Voor een gemiddelde nieuwbouwwoning uit 1990 is de coëfficiënt 1,0. Na verloop van tijd werd deze eis verder aangescherpt tot 0.4. Dit hield in dat het berekende energieverbruik nog maar 40% mocht betreffen ten opzichte van de woning uit 1990. In deze EPC-berekening werd voor woningen gerekend met het energieverbruik voor verwarming, koeling, warmtapwater en ventilatie, gereduceerd door het aandeel opgewekte energie door bijvoorbeeld zonnepanelen.
De scherpe lezer is vast opgevallen dat het energieverbruik in een enkel getal wordt uitgedrukt, en dus gecompenseerd kan worden met zonnepanelen. Dit zorgt er in de praktijk voor dat de bouwkundige schil van de woning zo slecht mogelijk gemaakt kan worden omdat men het toch wel recht kan rekenen met wat zonnepanelen, wat vaak ook nog goedkoper is. Om het compenseren van een slechte gebouwschil met zonnepanelen tegen te gaan, is er bij externe warmtelevering een nieuwe eis tot stand gekomen: de EMGforf Eis. Voor deze eis worden twee aparte berekeningen gemaakt, de eerste- en tweede trap EPC-berekeningen. In de eerste trap EPC-berekening wordt de gebouwschil getoetst. In plaats van het werkelijke rendement van het energiesysteem dat is aangetoond door een kwaliteitsverklaring, wordt er gerekend met een vastgesteld ongunstiger opwekkingsrendement voor verwarming. Bij de tweede trap-berekening wordt zoals normaal met de ingevoerde installatie gerekend. En beide berekeningen moeten voldoen aan de eis van het bouwbesluit* omtrent energieprestaties.
* Het bouwbesluit (2012) wordt sinds 1 januari 2024 vervangen voor het ‘Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL)’. De bouwtechnische eisen blijven grotendeels gelijk, maar staan op een andere plaats ingedeeld (Overheid, 2024). De term ‘BBL’ wordt vanaf nu gebruikt voor verwijzing naar de huidige situatie, en de term ‘bouwbesluit’ voor verwijzing naar de betreffende regelgeving uit de periode 2012 – 2023.
Veranderingen sinds 2021
Sinds 2021 vervangt de nieuwe NTA8800 de oude NEN7120 norm voor de bepaling van de energieprestatie voor nieuwbouwwoningen, waarbij voor de berekeningen overgestapt is van de EPC-methode naar de BENG methodiek. De bepaling van de NTA8800 is ten opzichte van de oude norm aanzienlijk gewijzigd. Ook de BENG berekening is complexer ten opzichte van zijn voorganger. Maar de wijziging met de grootste invloed zijn de eisen vanuit het bouwbesluit (nu BBL). Om hieraan te voldoen wordt er sinds 2021 niet meer naar één indicator gekeken, maar worden er vier aparte indicatoren bepaald: EP 1, EP 2, EP 3 (samen ook wel de BENG eisen genoemd), en EP 4 (ook wel de TOJuli-eis genoemd).
Om erachter te komen waarom energielabels lager kunnen uitvallen, zoomen we in dit artikel verder in op EP 1 en EP 2.
- EP 1: Energiebehoefte in kWh per vierkante meter gebruiksoppervlakte per jaar.
De energiebehoefte van de woning is een optelsom van de warmte- en koudebehoefte van het gebouw onder gestandaardiseerde uitgangspunten en met een vastgesteld ventilatiesysteem. De berekening van de EP 1-eis wordt ook wel BENG 1 genoemd. - EP 2: Primair fossiel energieverbruik per vierkante meter gebruiksoppervlakte per jaar.
Het energieverbruik van de woning bestaat uit de gebruikte energie per vierkante meter woonoppervlakte voor verwarming, warmtapwater, koeling, ventilatoren en daarbij horende hulpenergie van de werkelijke installaties van de woning. Dit energieverbruik wordt gereduceerd door opgewekte energie van bijvoorbeeld zonnepanelen. De berekening van de EP 2-eis wordt ook wel BENG 2 genoemd.
Platgeslagen: BENG 1 toetst de gebouwschil en BENG 2 toetst de installaties.
- EP 2;EMGf: Forfaitair primair fossiel energieverbruik per vierkante meter gebruiksoppervlakte per jaar.
Wanneer er wordt gekozen voor een verwarmingssysteem middels externe warmtelevering, wordt er binnen de BENG methodiek een aanvullende eis gesteld aan de berekening: de EP 2;EMGf. Het forfaitaire energieverbruik van de woning komt overeen met de eerste trap EPC-berekening bij warmtelevering. Deze is gelijk aan de berekening voor EP 2 op één cruciale afwijking na: Het energieverbruik van de warmte-installatie wordt niet meer berekend met de werkelijke situatie, maar wordt bepaald met een ongunstigere forfaitaire installatie.
Platgeslagen: EP 2;EMGf toetst de gebouwschil én de installaties.
Dubbele toetsing
Door het toevoegen van de rekenmethode voor de eerste trap EPC-berekening aan de BENG methodiek ontstaat er een dubbele toetsing. Door het splitsen van de vier EP-indicatoren is het niet meer mogelijk om de schil te compenseren met de installaties en andersom. Wanneer dit ook wordt gedaan door het energieverbruik te bepalen met een forfaitaire warmte-installatie wordt de schil dubbel getoetst.
Een extra eis, is dit erg dan? Ja! De energieprestatie wordt bepaald voor de indicatoren en deze resultaten dienen alle vier te voldoen aan de grenswaarden opgenomen in het bouwbesluit voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning of bij de oplevering van een nieuw gebouw. Op basis van de energieprestatieberekening wordt vervolgens het energielabel van een woning bepaald. Hier ligt dan ook het hoofdpijnpunt, omdat een energielabel directe invloed heeft op de verkoopprijs of mogelijke hypotheek voor een woning. Het energielabel wordt namelijk bepaald door EP 2 indicator. Bij woningen met externe warmtelevering wordt deze bepaald door de forfaitaire EP 2 indicator, welke beduidend slechter scoort dan de EP 2 indicator. Deze woningen worden dus benadeeld met een slechter energielabel, hoewel het berekende energieverbruik lager is.
Een rekenvoorbeeld
Om het verschil aan te tonen staan hieronder twee berekeningen opgesteld van een standaard nieuwbouw eengezinswoning conform de NTA8800 detailmethodiek. De berekeningen zijn volledig identiek, met uitzondering van het energiesysteem. Berekening 1 is op basis van een extern warmtenet en berekening 2 op basis van een lucht–water warmtepomp. Voor beide berekening is er gerekend met een kwaliteitsverklaring om een eerlijke vergelijking te maken. EP 3 en EP 4 zijn niet weergegeven in de tabel.
In de tabel is te zien dat beide berekeningen onder de grenswaarden gesteld door het bouwbesluit scoren. Beide woningen scoren bij EP 1 gelijk, de schil blijft tenslotte identiek. De installatie van de woning met externe warmtelevering scoort aanzienlijk beter dan de woning met de warmtepomp (lagere score = lager energieverbruik). Echter is het energielabel van de woning met externe warmtelevering een klasse slechter. Dit ontstaat omdat het label voor deze woning niet meer wordt bepaald op basis van de werkelijke EP 2 score, maar op basis van de forfaitaire EP 2 uitkomst waarin de gebouwschil nogmaals getoetst wordt. Maar dit wordt toch al bij EP 1 gedaan?
Precies, dit valt niet uit te leggen. Aanvullende duurzaamheidsambities in nieuwbouwonwikkelingen worden zo tegengewerkt. Doordat het label normtechnisch lager uitvalt, is het voor dergelijke woningen vrijwel onmogelijk om aan NOM* te voldoen en is het aanzienlijk lastiger om een A++++ label te ontvangen om aan te tonen dat de woning energieneutraal is. Bijbehorende voordelen van een zuinig energielabel zijn zodoende ook moeilijker bereikbaar, zoals een hogere verkoopwaarde of hypotheekhoogte (Nibud, 2023). Kortom, nieuwbouwwoningen met externe warmtelevering zijn dus zowel voor de verkopende als de kopende partij financieel minder aantrekkelijk ten opzichte van een woning met een eigen warmtepomp.
*NOM staat voor ‘Nul Op de Meter’. Meer informatie over energieneutrale woningen en NOM lees je hier.
Conclusie: in de BENG methodiek worden er maatregelen getroffen voor het voorkomen van compensatie van een slechte bouwkundige schil met zonnepanelen, door de schil apart te toetsen met de eerste indicator EP 1. Met het overnemen van de eerste trap-berekening uit de verouderde EPC-methodiek worden woningen met externe warmtelevering in de norm echter onnodig benadeeld. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de ontwikkeling en verkoop van nieuwbouwwoningen met externe warmtelevering, en zo mogelijk een averechts effect hebben op het realiseren van ambitieuzere verduurzaming in de bouw. Door kritisch te blijven naar hoe we als sector te werk gaan in de verduurzaming, kunnen we het beste uit onszelf halen. Deze uiteenzetting toont de noodzaak om ook op gebied van toegepaste methodieken alert te blijven. Want bij elke verbetering moet het achterliggende doel in zicht blijven: de leefomgeving moet niet alleen verduurzaamd worden, een verduurzaamde leefomgeving moet voor iedereen bereikbaar en haalbaar zijn.